dinsdag 1 april 2008

Anti-Mertens(23): Peter Mertens “schept” tegenstellingen om zichzelf dan aan de “goede” kant te plaatsen


Nu volgt een héle lange redenering van Peter Mertens die ik bijna helemaal zal weergeven, mét bijbehorende voetnoten.

“…de achterkamerpolitiek rond de parlementen. …het zijn allemaal mechanismen om het grote kapitaal het spel te laten beheersen. Daar staat tegenover dat de sociale bescherming en democratische ruimte helemaal door klassenstrijd is afgedwongen. …(zoals)…organisatierecht, stakingsrecht, verbod op kinderarbeid, 8-urendag, betaald verlof en sociale zekerheid …. De communisten ijveren voor die hervormingen. Niet als einddoel maar als middel om de strijd voor het socialisme beter en dieper te kunnen verderzetten. Het betekent ook dat het wezenlijke terrein van sociale verandering niet in het parlementaire halfrond te vinden is, maar in de sociale strijd op de werkvloer en in de volkswijken….
Nadine Rosa-Rosso is van mening dat wat regeringsdeelname en verkiezingen betreft, het revisionisme niet ‘te gemakkelijk’ mag gekritiseerd worden. Daarvoor grijpt Rosa-Rosso terug naar de val van het fascisme en naar de onmiddellijke naoorlogse periode in Europa. Op de oprichtingsvergadering van de Kominform[1] in september 1947 vindt een vierdaags debat plaats over de situatie in Italië en Frankrijk en over de rol van de communistische partijen in beide landen (de PCI en de PCF)[2].De discussie wordt gevoerd op basis van een rapport van Jdanov[3], die de communistische partij van de Sovjet-Unie vertegenwoordigt.
Rosa-Rosso schrijft hierover: ‘Het rapport Jdanov is trouwens zeer interessant op het punt van de kritiek op het revisionisme. Hij kritiseert de PCF en de PCI omdat ze zich onder druk van de Verenigde Staten, die hun ontslag hadden geëist, hebben laten wegjagen uit de naoorlogse regering. In tegenstelling tot onze kritiek dat de deelname aan naoorlogse burgerlijke regeringen de kern uitmaakt van het revisionisme, kritiseren Jdanov en Stalin hen omdat ze zich hebben laten wegjagen zonder het volk te mobiliseren.’ En Jdanov besluit: “Dat is des te meer teleurstellend, vermits zowel de Franse als de Italiaanse communistische partij hebben aangetoond dat ze bekwaam zijn om in moeilijke omstandigheden de grote massa’s van de arbeidersklasse, de arme boeren en de intelligentsia rond het communistische vaandel te scharen.” Met andere woorden: Jdanov en Stalin zeggen: “Leve de Franse en Italiaanse communistische partijen die erin geslaagd zijn in moeilijke omstandigheden 30% van de kiezers voor zich te winnen, weg met de opportunistische lijn die capituleert onder druk van het Amerikaanse imperialisme. (…) Hier hebben we tenminste iets dat ons aanzet tot nadenken over een al te simpele kritiek op het revisionisme (en dus ook op de verkiezingen en de eventuele deelname aan een regering) dat nog steeds in onze rangen heerst.’[4]
Door eclectisch twee verschillende discussies samen te voegen vereenvoudigt Rosa-Rosso de discussie over die complexe periode wel zeer sterk. Er is enerzijds een debat over de strategie naar de socialistische revolutie tijdens en onmiddellijk na de bezetting, waarbij het bepalen van de precieze rol van de Amerikaanse oorlogsdeelname erg belangrijk is. Heeft men niet te eenzijdig de nadruk gelegd op de nationale bevrijding en daarmee de voorbereiding van een socialistische omwenteling uit het oog verloren? Bestonden er niet te veel illusies in het ‘goede’ imperialisme van de Verenigde Staten tegenover het ‘slechte’ imperialisme van Duitsland en Japan? Dat zijn de vragen uit het eerste debat. Anderzijds is er de balans over de periode vanaf 1945-46, eenmaal de revolutionaire periode grotendeels achter de rug is en er in de straten van Parijs, Rome en Brussel Amerikaanse, Canadese en Britse tanks patrouilleren. Hoe dienen de communisten op te treden tegen het Marshallplan en tegen andere Amerikaanse voorstellen die de Europese landen van de VS afhankelijk maken? Dat is de vraag uit het tweede debat.
De eerste discussie betreft de taakstelling van de communisten tijdens de Tweede Wereldoorlog. In alle bezette landen is de communistische partij de drijvende kracht achter het verzet tegen de nazibezetter. Neem het Griekse voorbeeld…
Ondanks het heroïsche aandeel in het verzet blijft de Communistische Partij van Griekenland (KKE) zelfkritisch over deze periode. In mei 2005, ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de overwinning op het fascisme, bracht de KKE een document uit. Daarin staat: ‘Nochtans heeft zij (de KKE) geen strategie kunnen uitwerken voor de revolutionaire oplossing van de kwestie van de macht. Zij heeft de strijd ondergeschikt gemaakt aan de strijd voor de nationale bevrijding, zelfs toen – en vooral na 1943 – de voorwaarden haar verplichtten het probleem te stellen van de verovering van de macht alsook het probleem van de uitkomst van de strijd van het verzet en de bekroning van de volksoorlog…’
Voor Nadine Rosa-Rosso is de ‘fundamentele les’ uit deze periode dat een strategie van verkiezingen en regeringsdeelname niet te snel mag gekritiseerd worden. Voor de Communistische Partij van Griekenland (KKE) klinkt dat helemaal anders. De strijd tussen arbeid en kapitaal, dat wil zeggen de strijd voor het socialisme, geldt ook onder oorlogsomstandigheden: ‘De oorlog dreef de binnenlandse tegenstellingen in elk land naar hun hoogtepunt. De communistische beweging moet bij het uitwerken van haar strategie rekening houden met de tegenstelling tussen kapitaal en arbeid die vervat ligt in het antifascistische karakter van de oorlog, zodat zij de kwestie van de macht kan oplossen. De geschiedenis heeft herhaaldelijk en pijnlijk aangetoond dat de machtsovername in het gedrang komt als de revolutionairen het staatsapparaat niet vernietigen. De burgerij heeft op dit vlak zeer veel ervaring.’
Au fond stelde zich hetzelfde debat in Italië. Gerhard Feldbauer, jarenlang ambassadeur voor de Duitse Democratische Republiek in Rome en vriend aan huis bij de Communistische Partij van Italië (PCI), vertelt: ‘De door Togliatti aangehaalde Ommekeer van Salerno’[5] schiep een doorslaggevende basis voor de bijdrage aan de overwinning op het fascisme van het door de PCI geleide verzet als onderdeel van de coalitie tegen Hitler, wat een grote opmars van de arbeidersbeweging mogelijk maakte. De negatieve kant ervan was de illusie het verbond met kringen uit de grootburgerij ook verder te kunnen zetten voor antifascistische en democratische omwentelingen en hun sociale inhoud naar anti-imperialistische omwentelingen. Die illusie ontstond nochtans niet alleen in de PCI.’
De eerste kritiek op het revisionisme betreft dus geenszins verkiezingsuitslagen en regeringsdeelname. Het gaat over de strategie van de socialistische revolutie en over de illusies in het karakter van een nationaal-democratische bevrijding. …
Politiek drukte zich dit debat uit in de beoordeling van de Amerikaanse oorlogsdeelname en van het Amerikaanse imperialisme…
Het verst ging de Communistische Partij van de Verenigde Staten (CPUSA) zelf, onder leiding van Earl Browder. Browder had in 1944 de CPUSA opgedoekt en vervangen door de Communist Political Association. In januari 1944 verklaarde hij: ‘In de Verenigde Staten krijgen we in de periode onmiddellijk na de oorlog te maken met het vooruitzicht van de uitbreiding van de productie en de tewerkstelling en de versterking van de democratie binnen het huidige systeem – en niet het vooruitzicht van de overgang naar het socialisme.’82 En verder: ‘Als iemand het bestaande kapitalistisch systeem in de Verenigde Staten wil bestempelen als “vrije ondernemingsgeest”, dan hebben we daar geen bezwaar tegen en wij zeggen duidelijk dat we bereid zijn om er mee voor te zorgen dat dit kapitalisme in de naoorlogse periode efficiënt werkt en het volk er zo weinig mogelijk last van ondervindt.
Nadien zal de partijleiding bij monde van William Foster deze koers kritiseren: ‘
Omdat de stellingen over de ‘vreedzame co-existentie tussen kapitalisme en socialisme’ ook elders opgang vonden, reageerde Jacques Duclos (op vraag van de internationale communistische beweging). In de lente van 1945 schreef hij: ‘De koers onder leiding van Browder liep in de praktijk uit op de liquidatie van de onafhankelijke politieke partij van de werkende klasse van de Verenigde Staten. Alhoewel Browder en zijn aanhangers in woorden nog de marxistische principes erkenden, merken we bij hen een beruchte herziening van het marxisme, een revisionisme dat tot uiting komt in de opvatting van een langdurige klassenvrede in de Verenigde Staten, van de mogelijkheid van de opheffing van de klassenstrijd in de naoorlogse periode en van het bewerkstelligen van de harmonie tussen arbeid en kapitaal.’
Is dit een ‘te simpele kritiek’ van het revisionisme, zoals Nadine Rosa-Rosso doet uitschijnen? Feit is dat de vier belangrijkste stellingen van Browder, met name het opgeven van het leninistische partijmodel, het volledig opgaan in een nationaal antifascistisch front, de vreedzame overgang naar het socialisme en het ontkennen van de antagonistische tegenstelling tussen imperialisme en socialisme, later door Chroesjtsjov werden herhaald op het 20e Congres van de CPSU. …en werden ze door enkele vooraanstaande leiders van de IIIe Internationale, zoals Maurice Thorez (voorzitter van de Communistische Partij van Frankrijk –PCF), Palmiro Togliatti (voorzitter van de Communistische Partij van Italië – PCI) en Harry Pollitt overgenomen. …
Op het VIIIe Congres van de PCI verklaarde Togliatti: ‘Vandaag heeft men – in algemene zin – de stelling geformuleerd volgens welke een opmars naar het socialisme mogelijk is volgens de regels van de democratische en zelfs van de parlementaire wetmatigheid. Dat is de thesis van 1944-
1946.’ En op het XIVe Congres van de PCF verklaarde Maurice Thorez: ‘De nieuwe omstandigheden vergroten in het algemeen de mogelijkheden om zonder gewapende opstand en zonder burgeroorlog de macht van het volk in te stellen; de mogelijkheden om de kapitalistische economie op vreedzame wijze om te vormen tot een socialistische economie; …men begint in te zien dat het mogelijk is …de meerderheid van het volk… rond de arbeidersklasse te groeperen… Van nu af aan ligt voor de communisten en de socialisten de meerderheid in de Assemblée Nationale in het verschiet.’
De parlementaire weg naar het socialisme, de vreedzame overgang naar een socialistische economie, het vreedzame samenleven tussen socialisme en imperialisme vormen de kernstellingen van het revisionisme. In plaats van deze balans door te trekken tot vandaag, beschermt Nadine Rosa-Rosso het revisionisme met de waarschuwing dat het niet ‘te gemakkelijk’ mag gekritiseerd worden. Het inzicht in het karakter van het parlementarisme en van de ‘burgerlijke democratie’ behoort tot de kernpunten van het wetenschappelijk socialisme. …
De tweede discussie handelt over de periode vanaf 1945-47, eenmaal het ‘gezag’ in West-Europa is hersteld met de hulp van Amerikaanse, Canadese en Britse tanks. De Amerikaanse regering lanceert haar vierluik[6], waarvan het Marshallplan[7] het belangrijkste breekijzer is om Europa afhankelijk te maken. Jdanov en verschillende communistische partijen kritiseren de PCI en de PCF omdat ze wijken voor de Amerikaanse plannen, het volk niet mobiliseren en de illusies in de VS in stand houden.
Ook dit is in essentie een kritiek op een revisionistische en parlementaristische fout. Nadine Rosa-Rosso beweert dat Jdanov zou geroepen hebben: ‘Leve de Italiaanse en Franse communistische partijen die erin geslaagd zijn in moeilijke omstandigheden 30% van de kiezers achter zich te krijgen.’ Het tegendeel is waar. Tijdens de discussies steunden de vertegenwoordigers van de CPSU, Jdanov en Malenkov, volgende kritiek: ‘De Franse kameraden hopen zo sterk vooruit te gaan in de verkiezingen dat ze in staat zouden zijn de verloren posities te heroveren. De massa’s die meegetrokken werden in de gewapende strijd, in het open conflict met de vijand, werden zo teruggebracht naar het pad van het afwachten en de passiviteit (…) De Franse Communistische Partij koesterde de illusie dat het mogelijk zou zijn langs uitsluitend parlementaire weg het volk aan De Gaulle’s greep te onttrekken.’ Met andere woorden: stop met u blind te staren op de verkiezingen en de verkiezingsuitslag (de 30 %), maak de massa’s actief en haal de kracht waar hij zit, in het volk en niet in het parlement. In haar ijver om te bewijzen dat die kritiek op het revisionisme ‘te simpel’ is, ‘vergeet’ Nadine Rosa-Rosso ook volgende kritiek van Jdanov op de PCI: ‘Jullie willen grotere parlementairen zijn dan de parlementairen zelf. Hij kritiseert de PCI omdat ze – onder het voorwendsel avonturen te vermijden – de arbeidersbeweging steeds verder laat terugtrekken…
De essentie van de kritiek op de leiding van de communistische partijen van Italië en Frankrijk is dat zij niet ‘zo maar’ in de regering dienen te stappen, noch zich er ‘zo maar’ uit mogen laten verwijderen. De communisten worden aangeraden vanuit die positie de massa te mobiliseren tegen de Amerikaanse plannen in plaats van mee te helpen aan het kapitalistische herstel……
In plaats van de kritiek op het revisionisme als ‘te gemakkelijk’ weg te wuiven, in plaats van zich blind te staren op de electorale grootte van de partijen in Italië en Frankrijk (de 30 procent), zou Rosa-Rosso moeten weten dat er parlementarisme en parlementarisme is. De kritiek op de communistische partijen in Italië en Frankrijk om, eenmaal in de regering, er zich zonder slag of stoot (zonder de massa’s te mobiliseren) uit te laten verwijderen als pasmunt voor het Amerikaanse Marshallplan, is een kritiek op het ene soort parlementarisme, namelijk het parlementarisme dat zijn kracht in het parlement zoekt en niet onder de werkende bevolking. Alles in functie stellen van het parlementaire werk is een ‘natuurlijke’ reflex in het kapitalisme, schreef Lenin, maar daarom niet minder schadelijk: …
Dat was ook de les die Lenin trok uit het parlementaire werk tijdens de moeilijke periode van de Eerste Wereldoorlog. ..
Lenin stelde toen: ‘Er is parlementarisme en parlementarisme. De enen gebruiken de parlementaire tribune om zich goed te laten zien bij hun regeringen of, in het beste geval, om een speldenprik uit te delen, zoals de fractie Tchkheidze. Anderen stellen hun parlementarisme ten dienste – om volledig revolutionairen te blijven – van hun socialistische en internationalistische taken, hoe moeilijk de omstandigheden ook zijn. De parlementaire activiteit van de enen leidt hen naar de fauteuils van minister, de activiteit van de anderen leidt hen naar de gevangenis, naar de deportatie, naar de dwangarbeid. De enen dienen de burgerij; de anderen het proletariaat.’ “

Volgens Nadine Rosa Rosso (zo leert ons toch het citaat dat Peter Mertens geeft van har) was de lijn ooit van de PVDA dat “deelname aan naoorlogse burgerlijke regeringen de kern uitmaakt van het revisionisme.” En dat vindt zij verkeerd als hiertegenover, volgens haar, Jdanov en Stalin juist de communisten die in Frankrijk en Italië (en België) in de regering zitten, zonder veel slag of stoot zich laten verjagen uit de regering, terwijl ze vroeger bewezen dat zij veel volk konden mobiliseren (in de strijd tegen het fascisme). Dus meedoen aan verkiezingen met als doel veel stemmen te halen, eventueel verkozenen - en wie weet krijgen de communisten zoveel stemmen dat de burgerij er niet omheen kan om ze in de regering op te nemen, hetgeen de communisten dan zullen doen - maakt a priori NIET de kern uit van het revisionisme zoals de PVDA vroeger zou beweerd hebben dat het de kern ervan zou uitmaken, volgens Nadine.
Peter Mertens stelt nu dat Nadine twee diskussie bij elkaar voegt. Er is het eerste debat over de strategie naar socialistische revolutie tijdens en wel onmiddelijk na de bezetting.” Heeft men niet te eenzijdig de nadruk gelegd op de nationale bevrijding en daarmee de voorbereiding van een socialistische omwenteling uit het oog verloren? Bestonden er niet te veel illusies in het ‘goede’ imperialisme van de Verenigde Staten tegenover het ‘slechte’ imperialisme van Duitsland en Japan?
Vervolgens, zegt Peter Mertens, “is er de balans over de periode vanaf 1945-46, eenmaal de revolutionaire periode grotendeels achter de rug is en er in de straten van Parijs, Rome en Brussel Amerikaanse, Canadese en Britse tanks patrouilleren. Hoe dienen de communisten op te treden tegen het Marshallplan en tegen andere Amerikaanse voorstellen die de Europese landen van de VS afhankelijk maken? Dat is de vraag uit het tweede debat.”
Dan besluit Peter Mertens “De eerste kritiek op het revisionisme betreft dus geenszins verkiezingsuitslagen en regeringsdeelname. Het gaat over de strategie van de socialistische revolutie en over de illusies in het karakter van een nationaal-democratische bevrijding.” Dit laatste hield in “stellingen over de ‘vreedzame co-existentie tussen kapitalisme en socialisme’ En dit leidde naar “het opgeven van het leninistische partijmodel, het volledig opgaan in een nationaal antifascistisch front, de vreedzame overgang naar het socialisme en het ontkennen van de antagonistische tegenstelling tussen imperialisme en socialisme, later door Chroesjtsjov …herhaald op het 20e Congres van de CPSU.”
Vervolgens besluit Peter Mertens “De parlementaire weg naar het socialisme, de vreedzame overgang naar een socialistische economie, het vreedzame samenleven tussen socialisme en imperialisme vormen de kernstellingen van het revisionisme. In plaats van deze balans door te trekken tot vandaag, beschermt Nadine Rosa-Rosso het revisionisme met de waarschuwing dat het niet ‘te gemakkelijk’ mag gekritiseerd worden. Het inzicht in het karakter van het parlementarisme en van de ‘burgerlijke democratie’ behoort tot de kernpunten van het wetenschappelijk socialisme.” En hij zegt: “Rosa-Rosso moeten weten dat er parlementarisme en parlementarisme is. En moet men “kritiek op het ene soort parlementarisme, namelijk het parlementarisme dat zijn kracht in het parlement zoekt en niet onder de werkende bevolking.” leveren.
Peter Mertens verlegt de diskussie van de essentie (strijd voor revolutie, hoe? En over de ontwikkeling van het revisionisme binnen de Derde Internationale –die uiteindelijk door Stalin ontbonden wordt) naar “Wat voor parlementarisme moeten de revolutionairen voeren”.

Dit is te vergelijken met de tactiek om het bilan dat op een bepaald moment over de gehele partijwerking in een bepaalde periode moet worden gemaakt TE VERVANGEN door een bilan over de laatste verkiezingen en de verkiezingscampagne van de partij (en dat wordt dan weer beschouwd als een bilan van de werking van de partij in het algemeen) Dit is een vorm van opportunisme, dat vooral tot uiting komt in de Resolutie van 1999 van de PVDA én het “verkiezingsbilan” dat Herwig Lerouge maakte in 1995 in Marxistische Studies 27/1995, "Dabatten over verkiezingsuitslag van PVDA in mei 1995".
Peter Mertens stelt een bepaalde bestaande concrete opvatting - over de staat, over de rol van verkiezingen, over een antiimperialistische islamitisch verzet - voor als “reformisme” als het duidelijk het marxisme verwerpt of revisionisme” als het zich presenteert als “revolutionair” of “marxistisch”.
Hij stelt hier dan zogenaamd diametraal tegenover een antwoord van “de echte marxisten” (gestaafd met citaten van Marx, Engels en Lenin). Maar als men het goed bekijkt is zijn standpunt niet echt TEGENGESTELD aan het bestreden standpunt OFWEL geeft hij GEEN antwoord op wat nu wel de STRATEGIE van de “echte marxisten” moet zijn. Hij blijft UITEINDELIJK via een omweg langs allerlei NIEUWE reformisten (Negri & Co) bij een AFWIJZEN van de standpunten zoals hij die beschrijft als zijnde die van Nadine Rosa Rosso en Luk Vervaet. Hiemee SUGGEREERT hij, INSINUEERT hij, maar hij zegt het niet DUIDELIJK, dat door hun vertrek uit de PVDA, de PVDA “gezuiverd is” van het revisionisme en, zonder Nadine en Luk, “terug”(?) revolutionair en marxistisch is.
Als een goede leerling hanteert hij hier de “lijn Boudewijn Deckers”.: …en Boudewijn Deckers is tenslotte de rots in de branding voor het revolutionaire PVDA want Boudewijns is ALTIJD (of toch bijna altijd – hij was even korte tijd UIT de partij om niet duidelijke redenen, maar kwam dan terug bijna meteen weer op de bijna hoogste post) nr 2 geweest in AMADA (de voorloper van de PVDA) zowel als in de PVDA. Boudewijn is DE autoriteit binnen de PVDA op het gebied van marxisme. Hij stond mee aan de wieg van AMADA, als nr 2(nummer 1 was Ludo Martens) EN aan de wieg van de PVDA.
Peter Mertens is een kei –dat heeft hij van Boudewijn Deckers geleerd – in het héél misleidend te bepalen “waar de diskussie, of de tegenstellingen over gaan” Hij heeft iets waarvan hij wil op voorhand stellen dat de PVDA héél revolutionair, héél marxistisch in is; zoekt dan bij “tegenstanders” formuleringen en citaten die in tegenstelling hiermee zouden staan én zoekt de citaten bij Marx en Lenin die de PVDA lijken te bevestigen. Ipv dialectisch-materialist te zijn bouwt hij een héél metafysische-idealistische construktie op.
In plaats van te onderzoeken in hoeverre de strijd in het verleden of in hoeverre het heroisch verzet dat geleid zou zijn door communisten, effectief een revolutionair karakter krijgt en strategische stappen zet in de organisatie en het verhogen van het bewustzijn van de massas, meegetrokken in die strijd, naar het omverwerpen van het - op een bepaald moment OPENLIJK fascistisch – kapitalisme en het opbouwen van het socialisme zo stevig en groots mogelijk, zoekt Peter Mertens naar strijd en verzetmomenten die “duidelijk geleid werden door communisten waarvan de massas de leiding erkenden.”
In zijn ijver om tegenstellingen te zoeken met niet-PVDA-ers of “afvalligen” die die mensen dan zouden hebben met de revolutionaire en marxistische lijn van de PVDA, laat hij Nadine Rosa Rosso dingen zeggen (zodat hij ze kan verwerpen of bekritiseren) die zij helemaal niet gezegd heeft.
In “de eerste diskussie betreft de taakstelling van de communisten tijdens de Tweede Wereldoorlog” is “voor Nadine Rosa-Rosso…de ‘fundamentele les’ uit deze periode dat een strategie van verkiezingen en regeringsdeelname niet te snel mag gekritiseerd worden’
Vervolgens schept hij een eigen beeld van wat “revisionisme is” en “van de strijd daartegen”( nu is het zo dat dat een communistische partij VOORDTUREND strijd moet voeren tegen het revisionisme zolang het kapitalisme nog ergens bestaat in de wereld) Want op basis van de ESSENTIE van het revisionisme (het ontwerpen van een NIEUW marxisme,”aangepast aan de NIEUWE situatie”) en op basis van de STRIJD DAARTEGEN zouden Peter Mertens en Co wel eens ontmaskerd zouden kunnen worden. Hij “schept” heel idealistisch zijn eigen strijd tegen het revisionisme in de vorm van “kritiek op het revisionisme” waarvan hij dan eerst de tegenhanger van zijn opvatting zoekt bij …. Nadine Rosa Rosso. Peter Mertens stelt: “De eerste kritiek op het revisionisme betreft dus geenszins verkiezingsuitslagen en regeringsdeelname. Het gaat over de strategie van de socialistische revolutie en over de illusies in het karakter van een nationaal-democratische bevrijding.”…
En het probleem van “verkiezingsuitslagen en regeringsdeelname” (nou nou, Petertje!) stelt zich NU voor de PVDA. Het probleem van enig revisionisme bij een eventuele socialistische revolutie… DAT probleem stelt zich voor de PVDA in een verre toekomst , waarbij Peter Mertens wellicht denkt: “Dan ben ik er al lang niet meer….!
Nu is het WEL zo dat (daarom niet de EERSTE) de “kritiek op het revisionisme” bij Peter en Co HUN “strategie van de socialistische revolutie” betreft. Zij stellen die namelijk UIT naar een verre vage toekomst … hetg
een uiteindelijk neerkomt op AFSTEL… van de socialistische revolutie.

Nu komt het laatste artikel in de reeks Anti-Mertens, waarin ik stel waarom Peter Mertens uiteindelijk zijn boekje geschreven heeft en waar zijn hele redenering (met bochten) naar moesten leiden. Je kunt dit laatste artikel hier lezen.
De draad kwijt? Ga dan terug naar het eerste artikel in de reeks Anti-Mertens.


[1] In 1943 werd de Derde Internationale ontbonden. Na de nederlaag van het fascisme werd ze terug opgericht onder de naam Kominform. De Kominform kwam slechts drie keer samen: een eerste keer tussen 22 en 28 september 1947 met afgevaardigden van negen communistische partijen (de Sovjet-Unie, Polen, Frankrijk, Joegoslavië, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, Roemenië en Hongarije). Op de zittingen van 23 tot en met 26 september werd uitgebreid gediscuteerd over de situatie in Frankrijk en Italië. De Kominform kwam tussen 19 en 23 juni 1948 voor de tweede keer samen met vertegenwoordigers van acht communistische partijen (Bulgarije, Roemenië, Hongarije, Polen, de Sovjet-Unie, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije en Italië), en een derde en laatste keer tussen 16 en 19 november 1949 met vertegenwoordigers van acht communistische partijen (Italië, Hongarije, Frankrijk, Roemenië, Polen, Tsjecho-Slowakije en de Sovjet-Unie).(noot v. Peter M.)

[2] De PCI en PCF werden als enige twee West-Europese communistische partijen uitgenodigd op de Kominform. Beide partijen hebben een bijzonder boeiende en leerrijke geschiedenis, ook al omdat zij er in geslaagd zijn als revolutionaire partijen in de ‘ontwikkelde’ kapitalistische landen een relatief grote massabasis uit te bouwen. Beide partijen ontstonden niet als een kleine scheuring van de reformistische arbeiderspartijen maar als meerderheidsstrekking (de PCF op het SFIO-Congres van Tours in 1920) of als zeer brede strekking (de PCI op het congres van Livorno in 1921). Maar ook nadien werd de massabasis bevestigd, of opnieuw opgebouwd. Na jaren van fascisme telde de PCI in 1940 maximaal nog 3.000 leden. Na de Duitse bezetting van Italië (1943) ontplooide de PCI volledig haar leidende rol in het verzet en wist in oorlogsomstandigheden (niet in electorale omstandigheden !) opnieuw een massabasis te verwerven. In de winter van 1944-45 telde de partij al 400.000 leden.(P.M.)

[3] Het officiële rapport van Jdanov werd gepubliceerd in Marxistische Studies. Andrei Jdanov, ‘De communisten dienen alle democratische, antifascistische en vredelievende krachten te verenigen tegen de nieuwe oorlogs- en aanvalsplannen’. In Marxistische Studies, nr 63, Brussel, Imast vzw, juli-september 2003, blz. 93-106.

[4] Nadine Rosa-Rosso, Réponse au texte de Ludo Martens dd 29 août 20037 septembre 2003 , 8 september 2003, blz. 20. (noot en eigen cursivering, p.m.)

[5] Medio 1943 besefte de Italiaanse burgerij dat ze de oorlog verloren had. Samen met de koning en de militaire top besloot ze zich te ontdoen van Mussolini. Op 26 juli 1943 werd Mussolini in een paleisrevolutie afgezet om ‘zich van Mussolini en de Duitsgezinden te bevrijden, maar het systeem te behouden’. Op 8 september reageerde Hitler met de bezetting van Noord- en Midden-Italië. In april 1944 trad de PCI in Salerno samen met christen-democraten en liberalen in een ‘regering van nationale eenheid’. De ‘ommekeer van Salerno’ is het compromis tussen enerzijds de communisten en anderzijds de monarchie die Mussolini niet alleen aan de macht had geholpen maar ook gedurende twintig jaar had ondersteund. Nadat de geallieerden op 4 juni 1944 Rome hadden ingenomen, eiste het Comitato di Liberazione Nationale (CLN) de opheffing van de monarchie. Op initiatief van Togliatti werd toen met de erkenning van kroonprins Umberto en het uitstellen van het staatsvraagstuk tot een referendum na de oorlog een tweede compromis gesloten.(noot Peter M.)

[6] Om Europa te handhaven als kapitalistische kracht en om de opgang van de communisten op het ‘oude’ continent tegen te gaan, plannen de heersende kringen van de Verenigde Staten nog tijdens de oorlog een preventief plan voor het kapitalistische herstel van Europa. Daarvoor worden nadien vier projecten uitgewerkt: het Marshall Plan (april 1946 tot juli 1952), de oprichting van de Navo (4 april 1949), de oprichting van het Internationaal Monetair Fonds en van de Wereldbank (in mei 1946 in Bretton Woods) en tenslotte de ‘non communist left policy’ (niet communistisch linkse beleid) om via steun aan de sociaal-democratie en de rechtse vakbondsleiders de communisten in Europa te isoleren.(noot Peter M.)

[7] Op 5 juni 1947 stelde generaal G. Marshall, minister van Buitenlandse Zaken van de VS, aan de Harvard University een herstelplan voor Europa voor. De officiële naam luidde ‘European Recovery Program’, maar het project zou de geschiedenis ingaan als het Marshallplan. Het plan dient vier strategische objectieven. (a) Amerikaans kapitaal doen binnendringen in de Europese economieën. Dit maakte de Europese landen afhankelijk van de Amerikaanse productie en vond het Amerikaanse grootkapitaal een uitweg voor de depressie en de exportcrisis. Daarenboven werd de Europese industrie door het hulpprogramma in hoge mate afhankelijk van de Amerikaanse techniek en deskundigheid. (b) Het Marshall Plan werd ook als instrument gebruikt om de prokapitalistische krachten te scheiden van de antikapitalistische. Zo werd het Plan gebruikt als breekijzer om zowel het Wereldvakverbond, als de Franse CGT en de Italiaanse CGIL te splitsen (met behulp van Irving Brown). (c) De strijd tegen het communisme door het lenigen van de onmiddellijke miserie. Het Marshallcomité deed op 7 november 1947 volgende vaststelling: ‘Indien de volkeren van Europa niet snel een verbetering bekomen van hun toestand met democratische middelen, dan kan het gebeuren dat zij in de tegenovergestelde richting worden gedreven. Daarin ligt de sterkte van de communistische tactiek.’ (d) Ten vierde werd het Marshallplan gebruikt als ideologisch speerpunt voor de verdediging van de vrije markt en van het Amerikaans kapitalisme in het bijzonder. Op 17 februari 1948 verklaarde Porter McKeever dat ‘het Marshallplan een dynamisch concept (is) dat uitstekend geschikt is voor propagandadoeleinden die prioritair via de operatie van politieke, economische en sociale groepen in West-Europa moet lopen.’ In de VS werkten 2.724 mensen van het ministerie van Buitenlandse Zaken voltijds aan de propaganda voor Europa. Het ECA (Bureau for Educational and Cultural Affairs) had in die naoorlogse periode alleen al op zijn kantoren in Parijs 180 mensen die voltijds werkten aan de uitwerking van de propaganda van het Marshallplan.(P.M.)

Geen opmerkingen: